Autopraatjes

 

Biesheuvels en auto’s, ik kan er een boek over schrijven. Auto’s gingen bij ons horen, kregen namen, zoals oplettende lezers inmiddels weten, en wij denken nog vaak aan ze.

 

 

 

Ooit hadden we géén auto, in het gezin waarin ik opgroeide. Op een dag reed er een Vauxhall voor, in een onbestemde kleur. Zes jaar was ik toen. Hoe wij ons voor die tijd verplaatsten weet ik niet meer. Ik denk per fiets, en ik in zo’n rieten mand achterop. Mijn vader had die auto gewoon zelf gekocht, maar op school vertelde ik trots dat wij thuis een ‘auto van de zaak’ hadden. Omdat ik een jongetje bij mij in de klas dat had horen zeggen en ik vond het reuze sjiek klinken. Bijna niemand had toen een vader met een auto. Mijn vader heeft nooit bij een ‘zaak’ gewerkt, dus die was pissig toen hem ter ore kwam wat ik had gezegd en toen men wilde weten bij welke zaak hij werkte.

 

Jaren later kreeg hij er wel eentje van de ‘zaak’ en wel van een ministerie. Een enorme zwarte slee, met van die rare vleugels achterop. Met deze bak gingen wij open en bloot op vakantie naar Spanje, met een travelsleeper eraan vast. Daar zou hij vandaag de dag zeker last mee krijgen en misschien had hij wel af moeten treden, maar toen kon dat allemaal.

 

In de jaren zestig kwam er een schattig rood fiatje voor mijn moeder, dat ze tot op de draad versleet. Mijn opa, die vaak met haar meereed, zei op een moment: ‘Mies, ik kan door de vloer heen op de straat kijken!’ Mies: ‘Zo ziet u nog eens wat vader!’ Er kwam een nieuw fiatje, groen, en iets groter, waarmee ze door Haarlem en omgeving scheurde. Want scheuren kon ze. Ook nog net even door rood rijden, was een hobby. Haar laatste auto was een knalblauwe Honda. Na haar dood kreeg ik die. Wat een weelde, een eigen auto! Wij hadden zelf een oude Peugeot, waar het ene na het andere onderdeel van afvloog. Na mijn vaders dood kocht ik Toos, jullie misschien nog welbekend. En o zo pijnlijk, Toos is nu verkocht. Dochter had een piepklein autootje, waarin haar drie, inmiddels grote kinderen en Sjors de hond, niet bepaald een chihuahua, alleen pasten als niemand ruzie maakte en die ruzies waren er altijd. Logisch, stop te veel varkens in een hok en ze bijten elkaars staart eraf. Of ze de mijne een tijdje mocht lenen? Toos baalde als een stekker dat ze gedumpt werd, vermoed ik. Gekke rateltjes, kapotte onderdelen, en toen namen Man en ik het heft in eigen hand. Dochter mocht van ons een goede, nog jonge, tweedehands auto kopen en daarbij Toos inruilen. Dat scheelde toch weer en Toos, zo zei de dealer, zou een leuke toekomst tegemoet gaan in een Afrikaans land. Ik zwaaide Toos uit, voor de laatste rit, op weg naar een exotische toekomst. En dat op haar leeftijd. Heel kinderachtig, maar ik mis haar nog steeds. Dag Toos, doe de groeten aan al die leuke Afrikanen, die erg blij met je zullen zijn. En tot troost, Toos? Afrikanen weten hoe ze met bejaarden moeten omgaan, met heel veel respect!

 

 

 

 

Door: Wieke Biesheuvel

Wieke Biesheuvel werkte en woonde zes jaar in Zambia, is nu voorgoed terug en probeert het Nederlandse leven weer onder de knie te krijgen. Waarbij ze beurtelings verbaasd, boos, dolgelukkig, verward of blij is.

Afbeelding van Wieke Biesheuvel