‘Alsof we door de bliksem getroffen zijn, zo staan we daar. Hoe lang zal het geleden zijn dat hij me An noemde?

 

 

Hoe lang geleden dat ik hem dumpte – waar ik me altijd over ben blijven schamen? Ik draai me naar hem toe en zeg dat hij moet blijven staan, dat ik zijn nummer moet hebben voordat hij weer verdwenen is. ‘Ik heb je gezocht!’ Ik schreeuw zo hard dat iemand zich naar me omdraait en naar zijn voorhoofd wijst. Maar ik ben niet gek. Ik heb hem echt jarenlang gezocht, mijn eerste liefde, de eerste met wie ik notabene de liefde bedreef – zo teder als ik daarna nooit meer heb ervaren – en die ik daarna keihard aan de kant zette omdat ik dacht dat ik iemand anders leuker vond. ‘Je bent niet te googelen,’ zeg ik, wat zachter nu. ‘Weet je dat ik je zelfs een keer heb toegesproken in een soort opsporing-verzocht-radioprogramma?’ Nee, natuurlijk weet hij dat niet, zegt hij. Anders had hij heus wel wat laten horen. ‘Je kent me toch?’

 

En dan vliegen we elkaar om de hals. Precies op hetzelfde moment. Eerst gretig, zonder woorden, en dan stil en stilletjes. Mijn neus die nog net als toen maar net aan tot zijn nek rijkt en zijn ene arm om mijn schouder en zijn andere om mijn middel. Alsof er niet zowat dertig jaar tussen zit en het nooit anders is geweest dan dit. Na wat een eeuwigheid lijkt neem ik een heel klein beetje afstand. Net genoeg om hem wat beter te kunnen bekijken. Rimpels heeft hij nagenoeg niet. Alleen zijn haar is dunner. En hartstikke veel korter dan het lange nozemhaar van toen. Terwijl ik mijn vrije hand door zijn nieuwe kapsel haal zeg ik dat hij mooi opgedroogd is. Hij lacht. Zijn gebit nog even kaarsrecht en hagelwit als altijd.

 

We moeten bijpraten, zeg ik. Een heel leven moeten we bijpraten. Hij zegt dat hij een kroeg weet in de buurt en ik zeg dat ik daar net vandaan kom na een draak van een blind date – ‘De eerste van mijn leven en meteen nooit meer.’ We draaien ons tegelijkertijd om en zetten, zonder verder een vraag te stellen, koers naar de kroeg waar ik net vandaan kom. Nog maar tweehonderd meter geleden dook ik weg in de kraag van mijn jas omdat ik me het liefst onzichtbaar wilde maken. Nog maar tweehonderd meter geleden zat mijn hart vol van het verdriet over mijn vriendin en mijn ex-zwager.

 

Ik kijk naar opzij en een beetje omhoog. Hij kijkt terug en pakt mijn hand. Heel eventjes maar. Dan laat hij ‘m weer los en slaat hij zijn arm om me heen. ‘Weet je nog toen we in de achtbaan gingen?’ Ik weet ook niet waarom ik daar nu aan moet denken. Hij zegt dat hij alles nog weet. Ook dat ik hem toen zo hard geknepen heb dat zijn linker bovenarm bont en blauw was en dat al mijn vingers erin geprint stonden.’

 

 

Anna Maria is 49, moeder van een dochter van zestien en ze woont in de Randstad. Na twintig jaar strandde haar huwelijk. Op deze plek deelt ze wekelijks haar ervaringen – ook nu het daten weer begonnen is.

 

Benieuwd naar hoe het begon? Lees het hier.