‘Meteen als ik binnenkom zie ik hem zitten. Mijn hart slaat slagen over en ik kleur tot achter mijn oren.’

 

Anna Maria is 47, moeder van een dochter van veertien en ze woont in de Randstad. Na twintig jaar strandt haar huwelijk. Op deze plek deelt ze wekelijks haar ervaringen.

 

‘Kom,’ zeggen mijn vriendinnen, ‘het wordt de hoogste tijd om weer eens op vrijdagavond richting de bejaardendisco in De Sociëteit te gaan.’ Toen ik hen vertelde over de boedelverdeling en wat hij me probeerde te flikken met de auto had ik zo hysterisch hard zitten huilen, dat ze zich toch wel zorgen om me waren gaan maken, zeggen ze. Ik heb hem nooit meer teruggezien, de mooie man van toen, die zo goddelijk kon zoenen en die even voor vlinders in mijn buik had gezorgd.

 

Die middag sta ik als een puber te draaien voor de spiegel. Op het laatste moment besluit ik dat er absoluut toch nog iets nieuws moet komen voor als ik hem toevallig toch nog tegen het lijf loop vanavond of vannacht, want wat er in mijn kast hangt is óf te groot, óf te saai of sowieso prut. Ik koop een peperduur colbert met een decolleté dat er mag zijn – zolang die gemeenschappelijke rekening er nog is zal hij het weten ook. Terug voor mijn eigen spiegel krijg ik de zenuwen van alleen al de gedachte aan wat er eventueel zou kunnen gebeuren straks en om zes uur meld ik me al bij vriendin A. want thuis is het geen doen meer in mijn eentje. Zij gilt iets over ‘op oorlogspad zijn’ als ze me ziet en stelt voor om alvast één klein glaasje voor het eten te doen.

 

Op het biljart zie ik hem zitten. Meteen als ik binnenkom zie ik hem daar en slaat mijn hart slagen over. Ik kleur tot achter mijn oren en bezorg mijn vriendinnen de slappe lach – letterlijk – en dan weet ik niet meer wat ik moet, zo verlegen als ik ben met de situatie. Hij zit met zijn rug naar me toe. ‘Meekomen jij.’ Vriendin B. trekt me aan mijn peperdure mouw mee richting de bar. ‘Zitten en zuipen.’ Ze lachen alle drie. Onbedaarlijk en zo hard dat ik hem langzaam om zijn as zie draaien op het biljart. Even is er niets. Geen enkel teken van herkenning. Dan licht zijn gezicht op. Langzaam maar hartstikke zeker krullen zijn mondhoeken omhoog tot een glimlach. Herkenning! Erkenning! Vlinders! De vlinders zijn terug! En hij? Nog net zo mooi als toen. Nee mooier. Veel mooier!

 

‘Wijntje?’ Vriendin B. stoot me aan. Ik pak het glas van haar aan en hef het naar hem. Zijn glimlach wordt breder, uitnodigender. Ik voel me helemaal de bom in mijn peperdure colbert. Kijk even om naar mijn vriendinnen, die me zachtjes wegduwen van de bar, in zijn richting. ‘Hallo mooie vrouw’, en hij zoent me drie keer. ‘Zo zeg. Jij bent tekstvast’, zeg ik en ik lach. Mijn zenuwen zijn weg. Hij klopt twee keer mijn zijn vlakke hand op het biljart. Ik spring erop, naast hem. Als ik er voor de derde keer af kruip is het tegen de ochtend. Ik vraag of hij zin heeft om met me mee te gaan. Dat heeft hij zeker wel.’

 

Benieuwd naar hoe het verdergaat? Lees het hier.