Eigenlijk waren we pioniers qua vakantie. Toen het fenomeen bungalowtent nog uitgevonden moest worden gingen wij al kamperen. Tenminste… onze ouders namen ons mee ‘uit kamperen’. Typisch gevalletje van ‘met de paplepel’ dus. Heb het tientallen jaren gedaan. Intussen kamperen we al heel lang niet meer. Het begon me een beetje tegen te staan toen het steeds drukker werd, we heel vaak dagen aan een stuk regen hadden en nadat een collega van me gezegd had: ‘Kamperen? Dan horen ze dus in de tent naast je precies wanneer jij ‘het’ doet.’ Had ik tot dan toe nooit bij stilgestaan. Ineens begon ik me af te vragen of er echt mensen in andere tenten lagen te luisteren hoe vaak de buren… Enfin, zoiets moet je niet in je hoofd hebben. Ik hoop niet dat ik nu iemand anders iets aangepraat heb. Bij voorbaat sorry.
Memories memories…
Wat waren ze leuk, lang en spannend die vakanties van vroeger. En vakantie was heus niet altijd ver reizen. Ik herinner me nog dat we in de sixties al vaak in de file richting strand van Rockanje stonden. ‘In naam van Oranje, doe open de poort’, zong m’n moeder dan als we weer eens bij Den Briel stilstonden. Toen vonden we zelfs die file nog een belevenis.
Onze eerste grote kampeervakantie was in Duitsland. Nu lachen we erom, maar er ging echt een kist aardappelen mee op de imperiaal. Je wist tenslotte maar nooit of die dingen in Duitsland te koop waren. Ik wilde drop. M’n vader had uitgevonden dat drop op z’n Duits ‘süssholz saft’ heette. Hadden we een woordenboek bij ons? Ik weet het niet meer. Vragende ogen in de kampwinkel. Het woord Lakritz werkte een jaar later stukken beter.
En dan die campings. Dat was wel even andere koek dan wat je nu allemaal ziet. Warm water in de douche? Nooit. Douche? Meestal was het met een washandje aan de koude kraan, handdoek om je nek, want geen haakjes, en je dan wassen aan een trog, waar je de tandpasta van je buurvrouw en het shampooschuim van een mevrouw verderop voor je langs zag stromen. Als je warm water nodig had om je baard te scheren, moest er een pannetje op je campinggasstelletje.
En trouwens? Water? Pompen en na een week zelfs putten moesten we in Joegoslavië. En nog in de rij staan voor die pomp ook. Tussen de vrouwen uit het dorp. Dat soort taferelen zie je tegenwoordig op tv als het over rampgebieden gaat. Staan er alleen geen moeders in korte broek met kinderen in bikini tussen die vrouwen in het zwart.
Thuiskomen was vroeger ook veel leuker. Er lag een stapel Donald Ducks voor je klaar en je had heel veel verhalen, want niemand wist wat je had meegemaakt. Nu heb je de hele handel al geappt en geïnstastoried. Er was toen hooguit een kaart van je aangekomen. Of die kwam nog een maand of wat later. Per ezel. In het Joegoslavië van toen ging het allemaal nog niet zo supersonisch.
Wij waren ontzettend bevoorrecht, want we gingen zomaar een maand naar Joegoslavië. Waarom zo ver, waarom een maand? Kon makkelijk, het leven daar was zelfs nog goedkoper dan thuis. Boodschappen doen kostte bijna niets. Vaak hadden ze trouwens ook niets. Nog voordeliger. We leerden alle woorden uit ons hoofd, want niemand sprak daar een woord buiten de deur. Dus dat was onderweg in de auto altijd weer even oefenen: teletina govedina, paradaise, kroempira.
Dag in dag uit liep ik op die camping in Joegoslavië naar de receptie (haha receptie… houten hokje, het eerste beste tuinhuisje van nu is al een stuk groter) of er al een brief van m’n vriendje was. Ik was bijna huilend vertrokken omdat ik niet bij hem weg wilde. Dat wachten op die brief duurde zo lang dat ik intussen verliefd op een ander was geworden. Wie weet had hij ook allang een ander. Wist jij veel zonder mobiele telefoon…
Midden in de nacht werden we voor vertrek uit bed gerammeld, natte washand over het gezicht om even op te frissen en hop, om een uur of drie op de achterbank van de kever. ‘Haidewietska, vooruit geef gas’, zong m’n moeder dan. Allemaal om die vreselijke file in het Ruhrgebied voor te zijn. En dan de eerste stop einde middag in Oostenrijk. Alwaar we altijd meteen kikkervisjes vonden die niet mee op vakantie mochten, wij moesten de volgende dag weer verder, zij bleven daar. Terug in de sloot dus met die beestjes. Jammer. Ik had zo graag kleine kikkertjes willen zien.
Oh sorry, ik kan niet meer ophouden. Kom helemaal in de vakantie-kampeer-nostalgie-groove. Heb je ook zo’n zin? Of moet je er niet aan denken?