Beetje bang
Vroeger was ik bang voor de dood, maar nu niet meer. Ik heb inmiddels een aantal mensen zien sterven en ik denk dat ik dat ook wel kan.
Onbekend maakt onbemind. En niet dat ik nu uitkijk naar de dood natuurlijk, maar het sterven op zich lijkt me niet meer zo ingewikkeld als ik eerst dacht dat het zou zijn. Nu ik denk te weten hoe het ongeveer zal gaan, lijkt het me wel behapbaar. Mijn vriendin riep vlak voordat ze stierf: ‘Jongens, het is waar! Het is er echt!’ En ik heb geen idee wat ze daarmee bedoelde, maar ik stel mezelf nu wel gerust met het idee dat ik misschien wel iets moois ga zien of beleven.
Waar ik vroeger nooit bang voor was, was voor ouder worden. En daar ben ik nu wel banger voor geworden. Gek hè? Ouder worden is iets dat gewoon vanzelf gaat, en je hoeft er niets voor te doen want het gebeurt gewoon. Ineens loop je langs de spiegel en denk je: Huh, daar staat mijn moeder!?!
Ook dáárvan zou ik dus moeten denken dat ik het wel kan, om de doodeenvoudige reden dat ik het om me heen al duizenden keren heb zien gebeuren. En toch lijkt dat niet het geval.
Vroeger dacht ik: Leuk toch, rimpels? Dan kun je zien dat je geleefd hebt. En mijn haren laat ik later lekker grijs worden, want dat vind ik een mooie kleur. Vooral dat bijna witte grijs vond ik mooi.
Maar in de praktijk gaat alles toch weer anders. Zoals bevallingen ook nooit gaan zoals in de zwangerschapsboeken staat beschreven en de dood nooit verloopt zoals in de film, gaat ouder worden ook niet zoals het in reclamespotjes lijkt te gaan. Mijn haar wordt stiekem steeds meer een donkere, niet charmante, zwart-witte zooi, en ik kan smeren wat ik wil, maar die rimpels komen er toch. Ik heb heel lang mazzel gehad, maar ineens poppen ze op als scheuren in een droge woestijn. Klimaatverandering op kleine schaal, zeg maar.
En het heeft inderdaad te maken met temperatuurstijgingen! Want vroeger was het bij mij van binnen altijd redelijk steady zo ongeveer 36 of 37 graden, en daar ging ik best lekker op. Maar nu komen er om de haverklap uitschieters voorbij van meer dan veertig graden, die dan voelen als meer dan duizend! En net als in de natuur is dat heel slecht voor het gedijen van alle oppervlakten. Ik word bokchagrijnig van al die extra douchebeurten en de daaropvolgende kurkdroge huid. En ook de daaraan verbonden extra te wassen shirts zijn mij een doorn in het oog. Die zijn in mijn (ook al achteruitgaande) ogen dan weer slecht voor het milieu “buitenshuis”.
Ik zie dus als een berg op tegen het nóg ouder worden. Want wat komt er dan nog meer?
Ik kon van de ene op de andere dag ineens mijn benen niet meer in mijn nek leggen en een paar dagen later kwam ik zelfs niet meer uit mijn stoel. Wat is dat nou voor onzin, lieve natuur? Toen ik nog jong, strak en lenig was, stond iedereen klaar om overal bij te helpen en toen werden stoelen dus voor me aangeschoven in restaurants. Maar nu ik die stoel zelf niet meer voor- of achteruit krijg en ook nog wat moeilijker omhoogkom, staat er ineens niemand meer! Da’s toch sneu?
Toch was er iemand die me laatst beloofde dat er ná de overgang een tijdje rust komt. Dat je boven de zestig nog even een opleving krijgt en dat je je dan juist weer erg goed gaat voelen.
Nou… ik wacht het maar af dan. Ik kijk ernaar uit dat al die waaiers en ventilatoren eindelijk de deur uit kunnen en ze zeggen dat je dan ook weer even wat soepeler in de spieren en botten wordt.
Zou het echt? Of wordt me dat wijsgemaakt om me op de been te houden?