U of je?

 

Wieke: Ik heb ooit de fout gemaakt mijn leerlingen ‘je’ tegen me te laten zeggen. Respect voor de docent kon ik toen wel vergeten. Maar vaak heb ik toch het liefste ‘je’. Denk ik.

 

Verbijsterd was ik, toen een Frans meisje van mijn leeftijd (toen achttien), mij na een paar weken vroeg of ze mij mocht tutoyeren. Ik kwam haar familie binnen als een niet echt vloeiend Frans sprekende au pair. Dus een: ‘doe effe gewoon joh!’ had ik niet meteen paraat in het Frans. Allebei achttien en dan zo formeel doen! Ik had trouwens niet eens gemerkt dat ze mij met ‘vous’ aansprak.

 

‘Doe effe gewoon joh!’ had ik niet meteen paraat in het Frans

 

Onze leraar Duits noemde ons allemaal ‘Fraulein’ en sprak ons aan met ‘Sie’. Ik was Fräulein Bies. Een fantastische man, op wie wij allemaal verliefd waren en dat hij homo was, zagen wij toen niet. Ik moest vaak nablijven, omdat ik de vijf verplichte bladzijden idioom uit dat afschuwelijke boek ‘Wortschatz’ niet had geleerd. Dan gluurde ik de hele tijd dweepziek naar hem, totdat hij zei: ‘Als U denkt dat de zinnen op mijn voorhoofd staan, Fraulein Bies, is dat een vergissing. Ze staan in Uw boek en dat ligt voor U.’ En dan dacht ik : hij met zijn ‘U!’

 

 

In de jaren zeventig stond ik zelf voor de klas en ik was reuze gevleid en trots toen mijn leerlingen dat eerste jaar vroegen of ze Wieke tegen me mochten zeggen. En ‘je’. Ik vond het goed. En dat was ó-lie-dom. De kinderen vonden mij meer iemand om liefdesverdrietjes mee te bespreken dan een Docent. Hadden ze hun huiswerk niet gedaan, dan zeiden ze: ‘JE weet toch dat ik daar geen tijd voor had?’ Een tien voor de gelijkwaardigheid in de klas, maar nul respect.

 

Ik was gewend mijn ouders met je en jij aan te spreken. Bij vriendinnen thuis was het u. Mijn kinderen leerde ik dat je tegen ouderen u zegt. Maar ze zeggen jij tegen onze vrienden. Kinderen van onze vrienden zeggen dat ook tegen ons. Omdat mijn vader het fijn vond dat zijn kinderen hem aanspraken met ‘jij’, gaf mijn schoonzusje, die dat ‘jij’  aanvankelijk niet uit haar strot kreeg, hem op zijn verjaardag een tegoedbon: goed voor heel veel jaren ‘jij’ zeggen. Hij vond het zijn mooiste cadeau. Maar tegen mijn schoonouders zei ik U.

 

 

Mijn schoonkinderen noemen ons bij de voornaam en ze zeggen je en jij. Dat is nooit een dingetje geweest. Ze deden dat gewoon. Toch is het een wat schemerig gebied: wanneer wel en geen u?  Ik heb een naam gekregen van mijn ouders. En bij een naam horen je en jij. Geen u. Maar toch is het een wat schemerig gebied? Wat vinden jullie/wat vindt U : wanneer U en wanneer jij?

 

  

Wieke Biesheuvel is columnist bij Libelle, schrijft boeken, woont in Zambia en helpt de plaatselijke bevolking met medewerking van haar vriendinnen hier aan waterputten.