We’ll always
have Paris

 

Parijs, Rue de Buci, diner à deux. En dan belt Mays moeder, met een huilende Flo op de achtergrond.

 

Door mijn werk zijn er periodes dat ik vaker wandel over de Boulevard Saint-Germain dan over de Gedempte Oude Gracht in Haarlem. Voor Flo staat ‘mama gaat werken’ gelijk aan koffer pakken en in het vliegtuig stappen. ‘Mama gaat niet werken. Mama blijft gewoon thuis’, mantraat ze dan. Als ik naar huis bel, zegt mijn moeder dat het goed gaat. Alleen ’s nachts zoekt ze me. Tot aan de voordeur. Als ze dan bij mijn moeder of mijn geliefde in bed mag liggen, is de storm weer geluwd. ‘Mama komt al-tijd terug’, zegt ze voordat ze weer in slaap valt.

 

Mijn meisje is een magneet. Begon al toen ze net was geboren in die woeste novembernacht. Ze sliep uren en uren. Bij ons in bed. Alleen in haar wiegje was onbegonnen werk. Ik heb het heus geprobeerd. Volgde de instructies van mensen-die-ervoor-geleerd-hebben. Tien minuten laten huilen, dan weer instoppen zonder iets te zeggen, weer tien minuten laten huilen enzovoorts. Toen mijn meisje bijna hyperventileerde van de stress, besloten we ermee te stoppen. De groeten. Dan maar bij ons in bed. Alsof ze voelde dat ze ons net een beetje meer nodig had dan een ander kind. Inmiddels is ze groter, maar nog steeds kan ik de klok gelijk zetten op het moment dat ik een kraak hoor van de traptree, ik haar hoofdje met warrig slaaphaar om de hoek zie komen en ze mijn hand pakt om samen in bed te gaan liggen.

 

Terug naar Parijs. Dat is een begrip in ons leven. Mama gaat werken (de versie van Flo is: mama gaat niet werken), mama gaat naar Parijs (idem: mama gaat niet naar Parijs). Misschien is het IQ van Flo niet wat het zou moeten zijn, ze weet toevallig wel dat de rivier in Parijs de Seine heet en dat als je jam op je croissantje wilt, je moet vragen om confiture. Zo werkt dat namelijk met autistjes. 
Na al die jaren willen de meisjes ‘de stad waar mama zo vaak is voor haar werk’ ook wel eens zien. De Thalys heeft een aanbieding waar niemand nee tegen kan zeggen, dus we tijgen met het hele gezelschap richting lichtstad. Oma, liefde, de drie meisjes en ondergetekende.

 

Elk meisje mag een eigen rugzak vullen. Een roze dvd-speler, een kleurboek, wat glitterbeestjes, een eigen zak snoepjes van Jamin en een paar kleine cadeautjes om de reis een beetje te breken. De rugzak van Flo zit vol. En hij is zwaar. Ze heeft zoveel mogelijk van haar favoriete knuffels meegenomen. Normaal liggen die op ingenieuze wijze uiteen in de woonkamer, maar nu geldt: Flo naar Parijs, knuffels naar Parijs. Geliefde en ik kijken naar ons meisje in de grote stad. Loodzwaar of niet, de rugzak blijft op. En ze houdt zelf haar metrokaartje vast. En gaat als eerste door de poortjes. Ineens is ze toch echt de oudste zus. ‘Kijk mama, de Seine.’ Als we de Eiffeltoren zien, klinkt er gejuich. Parijs! We zijn in Parijs!

 

Ik kom al jaren in Hotel Crystal. Het is klein en kneuterig maar Franser vind je het niet. De nauwe, ronde trap is bekleed met een hippe tijgerprint (zo behoudend als ze zijn in hun kleedstijl, zo uitgesproken kan het interieur ineens zijn) en vraagt, herstel schreeuwt, om honderd keer beklommen te worden. Dat komt goed uit want onze kamer ligt een verdieping boven die van oma. De rugzakken worden uitgepakt, de ramen gaan open en er worden stoute dingen gedaan. Ik zie Flo uit het hotelraam hangen terwijl ze tandenborstels naar beneden gooit. Tot groot plezier van haar, iets bravere, zusjes.

 

Waarom we vanavond de meisjes niet bij oma op de kamer laten slapen, oppert mijn moeder. ‘Kunnen jullie ook eens rustig samen uit eten.’ Mijn moeder verdient een heiligverklaring (en mijn vader trouwens ook). Ik wacht tot de meisjes echt, echt, echt slapen en wandel dan ineens zomaar met mijn liefde door de Rue du Bac naar onze lievelings, de Rue de Buci. Eerst drinken we op een terras en uiteindelijk belanden we aan een piepklein tafeltje waar onze mosselpannetjes nét op passen. Het is al laat. Het is het moment waarop ik anders de kraak in de traptree hoor. Mijn telefoon gaat. Mijn moeder. Flo is wakker, zoekt ons en heeft er in deze vreemde omgeving niet genoeg troost aan dat ze bij mijn moeder in bed mag kruipen. Ik hoor haar huilen op de achtergrond. Mijn lief knikt. ‘Ga maar naar het hotel, ik zorg voor de mosselen en de rekening.’ Ik ren door warm Parijs. Wetend dat mijn meisje wacht. Wetend dat ik haar mag troosten en wetend dat het kusje op het puntje van haar neus zijn werk zal doen. Ik voel me gelukkiger en rijker dan ik in tijden ben geweest.

 

 

May-Britt Mobach is hoofdredacteur van Amayzine.com. Ze weet alles van mode en beauty, maar is ook nog een mens met drie dochters en een drukbezette man.

Fotografie: Esmee Franken, visagie: Linda van Iperen, haarstylist: Mandy Huijs